Het onderzoek
Het Van Imhoff-onderzoek gaat over de scheepsramp met de Van Imhoff op 19 januari 1942, waarbij meer dan 400 Duitse burgergeïnterneerden omkwamen in de Indische Oceaan. Het onderzoek gaat over de internering van mensen van Duitse en Oostenrijkse afkomst in Nederlands-Indië vanaf 10 mei 1940, de scheepsramp op 19 januari 1942 en de nasleep van deze gebeurtenissen voor nabestaanden.
Inleiding
Al een paar jaar, vooral sinds het uitzenden van een documentaire in 2017, vragen nabestaanden van de scheepsramp met het KPM-schip de Van Imhoff op 19 januari 1942 in de Indische Oceaan om aandacht voor deze gebeurtenissen bij de Nederlandse staat. In 2021 werd de knoop doorgehakt: de regering financiert een onderzoek naar de scheepsramp, de internering van burgers van een Duitse of Oostenrijkse afkomst in Nederlands-Indië en de nasleep van deze gebeurtenissen, vooral voor nabestaanden. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) zal dit onderzoek van 2022 tot 2024 uitvoeren. Het NIMH is gevestigd in Den Haag en is een wetenschappelijk onderzoeksinstituut dat is gespecialiseerd in Nederlandse militaire geschiedenis. Het NIMH wordt gefinancierd door het ministerie van Defensie, maar opereert wetenschappelijk onafhankelijk volgens richtlijnen van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW).
Sein ‘Berlijn’
Toen nazi-Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenviel, werd in Nederlands-Indië het sein ‘Berlijn’ rondgezonden. Dit was het startpunt van een reeds voorbereide, grootschalige operatie in de gehele archipel, waarbij alle (mannelijke) Europeanen van Duitse en Oostenrijkse afkomst werden geïnterneerd. Zij werden gezien als burgers van een vijandelijke natie en dus als potentieel gevaarlijk. De geïnterneerde burgers werden vastgehouden in diverse interneringskampen in de hele archipel. Uiteindelijk koos de koloniale overheid ervoor alle geïnterneerden te verzamelen in een centraal kamp in de Alasvallei in Noord-Sumatra.
Geïnterneerdentransport
Met de dreigende aanval van de Japanners werd eind 1941 besloten deze geïnterneerden, over wie werd gedacht dat zij zich bij een Japanse aanval op Nederlands-Indië zouden kunnen aansluiten bij de Japanners, te verplaatsen naar interneringskampen in Brits-Indië. Drie koopvaardijschepen werden door het Gouvernement ingezet om de geïnterneerden daarheen te brengen: de Ophir, de Plancius en als laatste schip de Van Imhoff van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij (KPM). De mensen die het ‘gevaarlijkst’ werden geacht werden daarbij in de eerste transporten naar Brits-Indië gebracht. Dat waren bijvoorbeeld mensen van wie bekend was dat zij nazisympathieën hadden. Aan boord van de Van Imhoff bevonden zich zodoende mensen die minder ‘gevaarlijk’ werden geacht, onder andere missionarissen, Duitse zeelieden, gepensioneerde militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en veel ouderen.
De scheepsramp
Op 19 januari 1942 werd de Van Imhoff, die op de tweede dag van haar reis naar Brits-Indië was, gebombardeerd door een Japans vliegtuig. Het langzaam zinkende schip werd verlaten door de KPM-bemanning en KNIL-bewaking, waarbij de Duitse geïnterneerden werden achtergelaten met onvoldoende reddingsmiddelen. Van de 477 Duitse opvarenden kwamen er 411 om, één persoon wist een plek te krijgen in de Nederlandse reddingsboten, maar raakte hierbij gewond. 65 geïnterneerden wisten zich te redden en landden na enkele dagen barre tocht op zee op het eiland Nias, voor de westkust van Sumatra.
Onderzoek
Over de houding van de Nederlandse autoriteiten rondom de scheepsramp zelf en de nasleep in de jaren erna is al veel onderzoek gedaan. Het ‘verhaal’ van de Van Imhoff heeft jarenlang in een doofpot gezeten, tot de regering naar aanleiding van Kamervragen in 1966 alle relevante (overheids)stukken ter publieke inzage bij het NIOD Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies neerlegde. In die tijd werd een VARA-documentaire van televisiemaker Dick Verkijk verboden, voor Verkijk volgde ontslag bij de VARA. Het NIMH gaat onderzoek doen naar historische ‘lacunes’ in de geschiedenis van deze gebeurtenissen. Zo heeft de KPM onder dwang een schadevergoeding betaald aan de NSDAP, waarvan het de bedoeling van de nazi’s was deze uit te betalen aan de partners en kinderen van omgekomen personen. Deze schadevergoeding is zeer waarschijnlijk nooit uitbetaald. Archiefonderzoek kan hierover wellicht meer duidelijkheid geven. Ook andere aspecten van de maatschappelijke en juridisch nasleep van deze gebeurtenissen zullen in dit historisch onderzoek aan bod komen.
De slachtoffers een gezicht geven
Daarnaast zal het NIMH pogen de slachtoffers van deze scheepsramp een ‘gezicht’ te geven. Hiervoor wordt actieve samenwerking met nabestaanden gezocht. Zo zal het NIMH voor nabestaanden een workshop organiseren waarbij mensen handvatten krijgen aangereikt om zelf genealogisch onderzoek naar hun voorouders te doen. Zo kunnen nabestaanden hun familieverhaal, waarin vaak veel onduidelijk is door deze loop van de geschiedenis, hopelijk aanvullen met aktes van de burgerlijke stand, familieberichten uit kranten en andere informatie die middels genealogisch onderzoek gevonden kan worden. De geïnterneerde Duitse burgers die aan boord van de Van Imhoff zijn omgekomen, waren tot mei 1940 deel van de Europese gemeenschap in Nederlands-Indië. Zij hadden beroepen als planten, klerk, handelaar of missionaris. Hun internering veroorzaakte pijn, verdriet en (financiële) schade in de gezinnen die zij gedwongen achterlieten. Veel van hun kinderen leven niet meer. Veel kleinkinderen hebben hun grootvaders nooit gekend, omdat die met de Van Imhoff-scheepsramp zijn overleden. Dit zijn juist ook de mensen die opriepen tot meer onderzoek.