Walter Prinzhorn

Walter Prinzhorn

Walter Johann Hans Heinrich Prinzhorn werd op 13 augustus 1903 geboren in Hamburg. Walter was het enige kind van Frieda Renck, die al op 36-jarige leeftijd overleed, en Eduard Prinzhorn. Walter ging in zijn geboorteplaats aan de slag als handelsreiziger voor de firma Behn & Meyer, waar ook zijn vader werkte. Het bedrijf bracht Walter naar verre landen. Eerst naar Mexico en vervolgens werd hij in 1928 naar Nederlands-Indië uitgezonden. Daar besloot Walter zich te vestigen. Hij verkocht schrijfmachines, gaf de kopers les in het gebruik en schreef handleidingen voor de machines in het Nederlands.

Op de bekende sociëteit Concordia in Bandung, tegenwoordig Gedung Merdeka, ontmoette hij zijn toekomstige vrouw Antje Uittien. Zij was op 20 mei 1908 geboren in het Groningse Loppersum. Al op haar achttiende had ze het diploma voor onderwijzeres op zak, maar het lukte niet meteen om een baan in het onderwijs te vinden. Daarom werd zij gouvernante bij een familie met twee kinderen. Toen het gezin in 1926 naar Nederlands-Indië vertrok omdat de vader directeur van een suikerfabriek op Celebes werd, ging Antje mee. Net als Walter besloot  Antje in de kolonie haar eigen weg te gaan. Ze ging in Batavia als onderwijzeres werken aan de Chinese school. Een baan die ze jarenlang met plezier vervulde. Op  22 december 1936 trouwden Walter en Antje. Zij kregen twee kinderen: Gertrud (Gerdie) werd op 21 oktober 1937 geboren en één jaar later, op 23 september 1938, zag Werner het levenslicht.

Op 10 mei 1940 stortte het geluk van het jonge gezin in. Zoals alle mannen met de Duitse nationaliteit overkwam, werd ook Walter opgepakt en geïnterneerd. Hij was op zakenreis toen hij onderweg werd meegenomen, zodat hij geen afscheid kon nemen van Antje en hun kinderen. Antje, die door haar huwelijk de Duitse nationaliteit had gekregen, mocht vanwege die nationaliteit niet blijven werken als onderwijzeres. Zonder inkomen kon zij haar gezin niet onderhouden en kwamen zij in een van de ‘beschermingskampen’ terecht, die waren ingericht voor de Duitse vrouwen en hun kinderen.

De contacten met Walter waren zo summier, dat Antje besloot om naar Duitsland te gaan toen die mogelijkheid door de koloniale autoriteiten werd aangeboden aan de Duitse vrouwen en hun kinderen. Het Japanse passagierschip Asama Maru, dat de vrouwen en kinderen overbracht, zou via Siberië naar Duitsland varen omdat de vaarroute via het Suezkanaal en de Noordzee voor Duitse en Japanse schepen was afgesloten. De tocht eindigde echter in de haven van Yokohama want het schip kon niet verder varen nadat Duitsland de oorlog aan Rusland had verklaard. Een thuisreis via Siberië was nu onmogelijk geworden.

In Japan kreeg Antje een brief van het Rode Kruis dat haar man was omgekomen. Antje besloot met haar kinderen het hotel te verlaten waar zij waren ondergebracht. Samen met een vriendin en haar dochtertje trokken ze naar Hakone in de bergen. Antje wist er een mooie woning te vinden. In ruil voor het onderkomen en voeding gaf zij taallessen aan ambassadepersoneel.  Daar in de Japanse bergen vonden zij weer het geluk.

Ze bleven tot augustus 1947 in Japan. Toen moesten ze met het troepentransportschip General Black naar Hamburg varen. Het was een lange reis van tweeëneenhalve maand naar een land dat ze nog nooit hadden gezien. Ze woonden tot in 1948 in Winsen, Duitsland, bij familie van Walter. In 1948 kon het gezin naar Nederland terugkeren en kregen zij de Nederlandse nationaliteit. Antje ging in Amsterdam aan het werk als lerares, de kinderen gingen er naar school en bouwden hun leven op.

  • Geboren: 13 augustus 1903
  • Geboorteplaats: Hamburg, Duitsland
  • In 1936 gehuwd met Antje Uittien  
  • Twee kinderen: Gertrud (Gerdie) (1937) en Werner (1938)
  • Werk: handelsreiziger bij Behn & Meyer 
Karl Messerle

Karl Messerle

Karl Messerle werd geboren in 1891 als jongste van het gezin Messerle in de Duitse stad Maagdenburg. Al op jonge leeftijd verloor hij zijn ouders en groeide op onder de hoede van zijn oudste zus. Op zijn achttiende jaar verliet Karl zijn huis en land. Hij ging naar Harderwijk, waar hij zich als matroos liet inschepen. Het schip voer naar Australië, maar in Sumatra ging hij van boord en meldde zich bij de autoriteiten met het verzoek in de Nederlandse kolonie te kunnen blijven. Hij kreeg toestemming zich in Nederlands-Indië te vestigen, maar zou wel de dienstplicht moeten vervullen bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL).

Dat was geen probleem voor Karl, ook al moest hij daarvoor zijn Duitse nationaliteit inleveren. Omdat hij geen geld had om een procedure voor naturalisatie te starten, werd Karl stateloos. Hij zou die status de rest van zijn leven behouden. Na zijn diensttijd werkte hij enige tijd in een psychiatrische inrichting, maar uiteindelijk kwam Karl in Bandung op Java terecht. Daar ging hij aan de slag hij bij het familiebedrijf Savelkoul voor herenkleding. Een grote en goedlopende Amsterdamse onderneming met winkels in Batavia, Bandung en Semarang.

In Bandung was hij lid van de kegelclub. Via een vriend van die vereniging ontmoette hij de achtentwintigjarige Elise Baur, een zelfstandige Indische vrouw die als secretaresse werkte. Ze trouwden in 1929 en in 1936 werd hun enige dochter Jitta geboren.

Op 10 mei 1940 rond twee uur ’s middags belde de politie aan bij het huis van het gezin Messerle. ‘Waar is uw man?’ vroegen de agenten aan Elise. Ze antwoordde dat hij rond dat uur, zo tegen het einde van de middagpauze, de deuren opende van het bedrijf beneden in de stad en aan het werk ging. Ze kreeg geen antwoord op de vraag wat er aan de hand was, maar ontving later die middag het verzoek nachtkleding en andere benodigdheden naar het politiebureau te brengen. Op het politiebureau aangekomen mocht ze de spullen niet zelf aan haar man geven. Elise en hun dochter Jitta zouden Karl nooit meer zien.

De dagen daarna werd het huis leeggehaald. Alle spullen werden naar de Weeskamer gebracht, en vervolgens moesten Elise en Jitta ook het huis verlaten: ‘vijandelijk onderdaan’ stond op een bord in de voortuin. Jitta herinnert zich vooral dat de radio, waar haar moeder zo graag naar luisterde, uit het huis werd gehaald. Jitta en haar moeder trokken vervolgens in bij de stiefmoeder van Elise.

Elise ging weer aan de slag als secretaresse. Op een kleurplaat van de verzekeringsmaatschappij voor glasschade schreef Elise een bericht van Jitta aan haar vader in het kamp op het eiland Onrust. Jitta kleurde de kaart met het plaatje van het jongetje dat een ruit ingooide. Ze herinnert zich de schok toen de kaart met de doorgehaalde tekst terugkwam en dacht dat haar vader geen post van haar wilde ontvangen. Haar moeder legde de vierjarige Jitta uit wat censuur betekende.

Karl was eenenvijftig jaar toen hij onder begeleiding van Nederlandse militairen naar de Van Imhoff werd gebracht. Op 19 januari 1942 kwam Karl om het leven nadat het KPM-schip was gezonken als gevolg van een bombardement door een Japanse oorlogsvlieger en de opvarenden aan hun lot waren overgelaten door de bemanning.

 

  • Geboren: 1891
  • Geboorteplaats: Maagdenburg, Duitsland
  • Getrouwd met Elise Baur
  • Eén dochter: Jitta
  • Werkzaam bij de firma Savelkoul
Hans Sonnenburg

Hans Sonnenburg

Hermann Helmuth Otto Sonnenburg, Hans voor familie, werd op 2 maart 1889 geboren in de Berlijnse wijk Charlottenburg. Hij woonde met zijn ouders, broer Helmuth en zijn zus op de Spandauerberg 23, in het westen van Berlijn.

Hans Sonnenburg was getrouwd met Käte Emma ‘Kay’ Gaertner, een van oorsprong Duitse vrouw die in 1903 in Shantou (Swatow) in China was geboren. Zij woonde waarschijnlijk in 1917 in Payakumbuh, West-Sumatra. Ze was begin jaren twintig kortstondig getrouwd geweest met een Nederlandse man, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit had verkregen. Hans en Kay Sonnenburg kregen in 1924 een zoon, Rolf.

Het gezin Sonnenburg woonde voor de oorlog eerst in Weltevreden en vervolgens buiten Bandung, in huize ‘Mon Repos’. Hans Sonnenburg werkte als verzekeringsagent. Hiermee trad hij in de voetsporen van zijn vader, die directeur was van een verzekeringsmaatschappij. Hans en zijn vrouw Kay deden aan amateurtoneel en zij waren grote hondenliefhebbers: bij het gezin woonde een Duitse dog en verschillende kortharige teckels. Hans was dol op Duitse kersttradities en in hun huis in Bandung stond dan ook een in zilver versierde kerstboom.

Op 10 mei 1940 werd Hans Sonnenburg door de koloniale autoriteiten geïnterneerd vanwege zijn Duitse afkomst. In het interneringskamp Lawé Sigala-gala in de Alasvallei, Noord-Sumatra, deed Hans aan houtbewerken en schilderen. Zijn kleindochter Patricia bewaart nog altijd een houten kistje met daarin uitgekerfd ‘Alasvallei’ en een houten plaatje waarop Hans een zelfportret had geschilderd. Hierop staat hij uit te kijken op het prikkeldraad dat het interneringskamp omringde.

Hans Sonnenburg kwam op 19 januari 1942 op 52-jarige leeftijd om bij het ondergaan van de Van Imhoff. Zijn vrouw Kay werd door deze ramp weduwe. Zij werd vanwege haar Nederlandse nationaliteit door de Japanners geïnterneerd tussen 1942 en 1945. Ook hun zoon Rolf ontliep krijgsgevangenschap niet. Na de Tweede Wereldoorlog vertrok Kay Sonnenburg-Gaertner naar Nederland, een land dat ze alleen uit verhalen kende. Zij trouwde opnieuw en vestigde zich in Amsterdam. Haar zoon Rolf was voor de oorlog opgeroepen voor militaire dienst in Nederlands-Indië. Na de Japanse bezetting werd hij beroepsmilitair bij het KNIL en vervolgens bij de Koninklijke Landmacht in Nederland. Samen met zijn echtgenote kreeg hij drie dochters, die zich actief met de geschiedenis van de Van Imhoff bezighouden.

 

  • Geboren: 2 maart 1889
  • Geboorteplaats: Berlijn, Duitsland
  • Getrouwd met Käte Emma ‘Kay’ Gaertner
  • Eén zoon: Rolf Sonnenburg
  • Werk: Verzekeringsagent in Bandung
Alfred Lorenzen

Alfred Lorenzen

Alfred Nis Wilhelm Lorenzen werd geboren in de Duitse havenstad Altona op 18 maart 1900, als zoon van Wilhelmine en Anton Lorenzen. Van 1907 tot 1918 zat Alfred op de Hogere Burgerschool in Ottensen, Hamburg. Na zijn middelbare school ging hij Oost-Aziatische talen studeren aan de Universiteit Hamburg. Hier bekwaamde hij zich in Sinologie en Japanologie. Hij rondde zijn studie af in 1927 met een dissertatie over de gedichten van Hitomaro’s uit de ‘Manyoshu’. In mei van datzelfde jaar woonde de jonge dr. Lorenzen een congres bij van het vooraanstaande wetenschappelijke ‘Oostersche Genootschap’ in Leiden. Hij vond dan ook snel werk als sinoloog in Nederlandse kringen.

In 1929 werd Alfred aangesteld als ‘Ambtenaar Chineesche Boekhouding 1e klasse’ bij de Belasting-accountantsdienst in Medan, Noord-Sumatra. Per s.s. Slamat arriveerde hij 9 februari in Batavia. Zijn vijfjarige, tijdelijke, dienstverband ging in op 22 januari 1929. Alfred was niet de enige Duitser in deze functie. De Nederlands-Indische overheid wilde beter toezicht op Chinese kooplieden, die hun boekhouding in het Chinees bijhielden. Het aantal Nederlandse sinologen was echter beperkt. In Duitsland lag dit anders. Na de Eerste Wereldoorlog had Duitsland ook het grootste deel van zijn bezittingen in China verloren. Hierdoor ontstond er in Duitsland een overschot aan sinologen. Veel sinologen konden in Nederlands-Indië aan de slag en verrichten daar ‘zeer verdienstelijk werk’. Eind 1930 kreeg Lorenzen twee maanden verlof wegens ziekte, die hij doorbracht in Brastagi, nabij Medan in Noord-Sumatra.

Lorenzen werd in 1933 eervol ontslagen. Dit was echter voor het einde van zijn dienstverband en uit onvrede daagde hij zijn werkgever, de koloniale overheid, voor de rechter. Zelf gaf de overheid als reden voor zijn ontslag bezuinigingen. Een andere factor die meespeelde was dat de studie Sinologie in Leiden inmiddels gegroeid was en de baan van Lorenzen aantrekkelijker was gemaakt voor Nederlandse sinologen. De rechtszaken sleepten zich enkele jaren voort, maar vielen na een hoger beroep van Lorenzen alsnog in zijn nadeel uit. De conclusie was dat korte dienstverbanden tussentijds mochten worden opgezegd en dat de koloniale overheid Lorenzen al recht had gedaan in 1933 door 5 maanden extra salaris uit te betalen en een vrije overtocht naar Nederland aan te bieden. Na zijn ontslag bleef Lorenzen echter in Nederlands-Indië, waar hij in het Grand Hotel in Medan verbleef. Lorenzen ontmoette in 1937 zijn partner Catharina Statius-Muller. Met haar kreeg hij een dochtertje: Louise Charlotte. Vanwege de oorlogsdreiging en de Duitse nationaliteit van Lorenzen zijn zij niet getrouwd.      

Op 10 mei 1940 werd Alfred Lorenzen opgepakt in Kabandjahe. Zijn dochter en partner zag hij toen voor de laatste keer. Aanvankelijk werd hij in Pemetang Siantar, een oud schietkamp, samen met 367 Duitse mannen opgesloten. Daarna zat hij geïnterneerd in Lawé Sigala-Gala. Uit een afschrift van de inlichtingendienst blijkt dat Lorenzen kort voor 19 november 1941 ‘wegens gezondheidsredenen’ werd verplaatst naar een ziekenhuis te Buitenzorg. Hij werd hier begin 1942 als ‘genezen’ ontslagen en op de laatste boot richting Brits-Indië gezet, de Van Imhoff. Sinoloog en kapiteinszoon Alfred Lorenzen kwam, op veertigjarige leeftijd, om bij de scheepsramp met de Van Imhoff op 19 januari 1942. 

door Noa van der Valk

 

  • Geboren: 18 maart 1900
  • Geboorteplaats: Altona, Hamburg, Duitsland
  • Partner van Catharina Statius-Muller vanaf 1937
  • Eén dochter: Louise Charlotte  
  • Werk: Ambtenaar Chinese boekhouding in Medan
Wilhelm Beate

Wilhelm Beate

Karl Wilhelm (Willy) Beate werd op 22 maart 1878 geboren in het oude stadscentrum van Keulen. Zijn vader was telegrafist en woonde op het moment van Willy’s geboorte bij zijn schoonfamilie. In 1900 trouwde Willy met Elisabeth Schneider. Ze kregen vier zonen en één dochter, van wie alleen Willy jr. en Theodor de volwassen leeftijd bereikten. Willy begon zijn loopbaan als documentschrijver en werd vervolgens bureauklerk en ondernemer. Willy had veel belangstelling voor de ontwikkelingen in de techniek. Als een van de eersten had hij een motorfiets. Uit de bewaard gebleven verzameling foto’s blijkt dat hij in de loop der jaren autoraces en vliegshows bezocht.

Eind 1912 besloot Willy met zijn vrouw Elisabeth en hun zoontjes Willy jr. en Theodor niet langer in Duitsland te blijven, maar naar Nederland te vertrekken. Wat de precieze reden van dit vertrek was, is niet bekend. De familie streek in februari 1913 neer in Haarlem, waar de beide jongens de net geopende School B aan de Soendastraat bezochten. Het bevolkingsregister van Haarlem vermeldt als beroep van Willy ‘zeepzieder’. In 1914 vertrok Willy naar Soerabaja om na een half jaar gevolgd te worden door zijn gezin. In Soerabaja leek Willy snel zijn draai gevonden te hebben. Hij begon als bedrijfsleider in een zeepfabriek en werd later eigenaar van een koffieplantage in Midden-Java en van een chemische fabriek in Malang (Oost-Java). Het gezin woonde op meerdere plekken in Soerabaja. Toen de kinderen eenmaal op eigen benen stonden, trokken Willy en zijn vrouw eerst naar Pakisadji (midden Java) en ten slotte naar Poerworedjo: Willy’s laatste woonplaats.

Willy hield van reizen en ieder jaar maakte het gezin meerdere trips in Nederlands-Indië, Singapore en zelfs naar China. Na Elisabeths overlijden in 1933 trok Willy zich terug uit het actieve leven. In zijn huis in Poerworedjo las hij de vele boeken die hij de voorafgaande dertig jaar had verzameld. Hij was 62 jaar en gepensioneerd toen Nederlandse militairen hem na de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 thuis kwamen oppakken. De militairen troffen hem aan in zijn pyjama en gaven hem geen kans om zich fatsoenlijk te kleden. Hij werd afgevoerd naar fort Ngawi. Daar zag hij zijn jongste zoon Theodor, die toen 35 jaar was. Zijn oudste zoon, Willy jr., was sinds 1928 Nederlands staatsburger en gemobiliseerd toen de oorlog uitbrak. Ondanks deze naturalisatie werd ook hij geïnterneerd. Hij verbleef in verschillende kampen, waaronder fort Ngawi. Daar aangekomen, sprak hij kort met zijn vader die op het punt stond naar Lawé Sigala-Gala op Sumatra te worden gebracht. Net als zijn broer Theodor en andere geïnterneerde mannen met de Duitse nationaliteit.

In Lawé Sigala-Gala kampte Willy met maagproblemen. Mogelijk lag hij in het ziekenhuis op het moment dat de eerste twee groepen geïnterneerde Duitsers naar Brits-Indië werden overgebracht. Ook zijn zoon Theodor was al meegenomen naar Brits-Indië. Willy werd enkele weken later op de Van Imhoff geplaatst. Een maand na de ondergang van het schip hoorde Willy Jr. in fort Ngawi dat zijn vader tot de vermisten behoorde.

 

  • Geboren: 22 maart 1878
  • Geboorteplaats: Keulen, Duitsland
  • In 1900 gehuwd met Elisabeth Schneider
  • Werk: ondernemer
Ludwig Högel

Ludwig Högel

Op 1 juli 1914 vertrok de 21-jarige matroos Ludwig Högel vanuit de haven van Bremen met het stoomschip Roon naar Australië. Hij werkte als stoker voor de Duitse koopvaardijmaatschappij Norddeutscher Lloyd. Nog tijdens de reis brak de Eerste Wereldoorlog uit en werd de kapitein genoodzaakt naar neutraal gebied uit te wijken. Het schip meerde aan in de haven van Tjilatjap in Nederlands-Indië. De bemanning bleef daar gedurende de oorlog.

Ludwig bouwde in die oorlogsjaren een bestaan op in Nederlands-Indië en besloot te blijven, net als enkele van zijn Duitse vrienden. Tot 1922 werkte hij als assistent-employé op een onderneming aan de westkust van Sumatra. In 1923 ging hij aan de slag als werktuigbouwkundige op de theeonderneming Parakan Salak in Soekaboemi op Java. Daar trouwde hij op 25 december 1925 met de Indische Pauline Caroline van der Leij. Tussen 1926 en 1939 kregen zij zeven kinderen: Anna Carolina, Margarete (Margreet), Carl, Maria, Ernst, Friedrich (Frits) en Lulu.

Ondertussen was Ludwig in 1933 een eigen bedrijf begonnen, een fabriek waar machines voor theeplantages werden ontworpen en gebouwd. De onderneming liep zo goed dat Ludwig een nieuwe, grotere fabriek liet bouwen in Tjipoho ten zuiden van Soekaboemi, de n.v. Technische Industrie L. Högel. De Borneo Sumatra Handelmaatschappij investeerde in Ludwigs bedrijf en had financiële belangen in de handel met en van de onderneming. Naast machines voor de theeplantages zouden machines voor rubberondernemingen worden ontworpen. Ook zou het bedrijf onderdelen leveren en reparaties uitvoeren. Op 1 augustus 1939 ging de onderneming van start. Het gezin woonde vlakbij het bedrijf.

Het bedrijf was nog in de opstartfase toen Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenviel en met de code ‘Berlijn’ het teken werd gegeven tot internering van alle mannen met de Duitse nationaliteit van zeventien jaar en ouder in Nederlands-Indië. De commissaris van politie, een vriend van de familie Högel, kwam bij Ludwig aan huis en vroeg hem zijn koffer te pakken en mee te komen. Ludwig werd geïnterneerd vanwege zijn Duitse nationaliteit, eerst op Onrust en naderhand in Lawé Sigala-Gala op Sumatra.

De onderneming werd onmiddellijk geconfisqueerd door de overheid. Op 18 mei 1940, deed Ludwigs vennoot, de Borneo Sumatra Handel Maatschappij, een voorstel aan de Commissie voor Rechtsverkeer in oorlogstijd om het bedrijf over te nemen. Omdat nog niet alle investeringen waren terugverdiend, zou dit worden gefinancierd met Högels kapitaal.

Ludwig keerde niet meer terug. Hij kwam op 19 januari 1942 op 48-jarige leeftijd om het leven bij de ondergang van de Van Imhoff. Lulu was nog geen half jaar toen haar vader werd geïnterneerd en uit haar leven verdween. Ze hoorde later dat er werd gecorrespondeerd met haar vader in het kamp en dat hij een foto kreeg van zijn twee jongste kinderen Frits en Lulu. Ernst was vijf jaar toen Ludwig werd opgehaald en heeft het daar altijd moeilijk mee gehad. Maar ook Margreet zou veel bezig zijn met de gebeurtenis die hun leven zo drastisch veranderde. Zij verzamelde informatie over de ramp en maakte een familiealbum met herinneringen aan haar vader, zijn voorouders en het gezin Högel.

 

  • Geboren: 14 mei 1893
  • Geboorteplaats: Frankfurt am Main, Duitsland
  • In 1925 gehuwd met Pauline van der Leij   
  • Werk: werktuigkundige en ondernemer